Week 32
In juli 1973, toen Kaja het aan zijn hart kreeg en de kinderarts zei dat het oudste kind dat hij met die ziekte ooit had gezien vier jaar oud geworden was, sloeg ik uit machteloosheid ons meubilair kapot. Het was een hete dag en Marion en ik fietsten daarna doelloos rondjes om de stad tot het bezoektijd was en we van de verpleging weer bij onze zoon mochten zijn. Al snel probeerden we de machteloosheid achter ons te laten, greep te krijgen op de situatie en het wrede lot te beïnvloeden. De gekste gedachten kwamen in mijn hoofd op. Tijdens een autorit naar Den Haag dacht ik bijvoorbeeld dat als ik alle motorfietsen onderweg zou tellen, Kaja beter zou worden. Het was natuurlijk onzin, maar het lukte me niet met tellen te stoppen, want stel je toch voor dat ik het niet deed en de vijf maanden oude baby sterven zou. Ik zou verteerd worden door schuldgevoel. Ik weet nog steeds hoeveel motoren er die julidag op de A12 reden. Honderdtweeënvijftig.
Het is magisch denken, waarin dingen die niets met elkaar te maken hebben, met elkaar in verband worden gebracht. Volgens mij denk ik vrij rationeel, maar ik was toch erg blij dat Lance Armstrong opnieuw de tour de France won, want ik had al schrijvend zijn prestaties op de fiets in verband gebracht met mijn strijd tegen de roekeloze cellen. En toen ik na een week in Italië te hebben gewandeld thuis kwam en bij de rododendrons wel heel zielig de blaadjes zag hangen, schrok ik.
"Je hebt ze ook veel te veel verwend," zei Marion. "Je hebt ze elke dag water gegeven, waardoor ze geen diepe wortels hebben ontwikkeld."
Een nacht lang de tuinslang erbij deed wonderen voor mijn reuzenplanten en ik voel me nu weer gerustgesteld, hoewel het onzin is. Als die plant dood gaat, ga ik heus niet ook dood.
"Heeft u wel eens iets meegemaakt dat u niet kunt verklaren?" vroeg de journalist van HP/de Tijd in een interview aan me. Onmiddellijk moest ik weer aan de zieke Kaja denken en ik vertelde hem wat ik me herinnerde.
Op een dag, nadat we er voor de zoveelste keer op aan hadden gedrongen dat we Kaja mee naar huis wilden nemen nu ze toch niets konden doen, stemde de kinderarts toe. Er was die week op de afdeling waar hij lag een ander kind met de zelfde ziekte naar huis gegaan. De ouders - boeren uit de Betuwe - waren vreselijk blij en gaven artsen en verpleegkundigen een volle kist kersen. Twee dagen later kwamen ze met in hun auto een dode baby terug. Wij waren bang, maar namen Kaja toch graag mee. De eerste nacht werden Marion en ik plotseling allebei wakker omdat we de aanwezigheid van iemand in huis voelden, die ons liet weten dat hij weer verdween. Wij wisten onmiddellijk dat het de dood was. Kaja werd beter en is nu dertig. Toen Marion ooit de kinderarts weer sprak zei hij dat het een wonder was. Weer zou hij op basis van de gegevens die zelfde noodlottige diagnose stellen, maar het moest bij nader inzien toch iets anders geweest zijn.
Als een goed journalist wist de interviewer van HP/de Tijd mijn lange verhaal terug te brengen tot een antwoord van twee zinnen en dat was weer aanleiding voor een programmamaker bij de televisie mij op te bellen en te vragen of ik aan een uitzending over wonderen wilde meewerken. Daar had ik geen zin in, want wij mensen weten niet hoe we met wonderen om moeten gaan en als je er te veel over praat, maak je misschien alles kapot.
Tijdens de wandeling die we in Italië maakten, kwamen we moe en bezweet aan in het plaatsje Santuario-de-Vicoforte. Het is een bedevaartsoord. In de vijftiende eeuw stond daar langs de weg een zuil met erop het beeld van Maria en kind. In 1592 werd het geraakt door de kogel van een jager, waarna het beeld uit de wond in haar buik begon te bloeden. Nu staat er de grootste kerk met ovale koepel ter wereld. Wij logeerden in hotel Portici, recht tegenover de koepelkerk. Het was juli en heet. De imposante voordeur van de kerk stond open. De gordijnen in de deur waaiden heen en weer. Binnen brandde Marion kaarsjes voor iedereen die dat nodig had.
We sliepen die nacht met open raam omdat het anders te heet in de kamer was. Het gordijn hadden we dichtgeschoven. Op het plein zongen pelgrims Italiaanse volksliedjes en af en toe schaterden ze van plezier. Ik weet niet meer of ik insliep voordat ze stopten met zingen of erna. Midden in de nacht werd ik wakker en ik dacht dat ik Marion bij het gordijn zag staan, maar ze was zo groot dat ik de indruk kreeg dat ze zweefde en bij nader inzien leek ze meer op Maria dan op Marion. Ik keek naast me en zag Marion gewoon liggen. Opnieuw keek ik naar Maria, maar wat net nog een wonderbare verschijning was geweest kwam me nu toch meer als gezichtsbegoocheling voor, veroorzaakt door het licht waaiende gordijn. Marion bleek wakker en ik vertelde haar dat ik even dacht iets gezien te hebben.
"Zag jij het ook?" vroeg Marion.
"Nou ja," antwoordde ik. "Ik dacht dat ik iets zag."
"Dan komt alles goed," zei ze.
Misschien kwam Maria juist vertellen dat mijn tijd gekomen was. Misschien wilde ze laten weten dat ze ervoor zou zorgen dat mijn einde pijnloos zal zijn. Ik kan de tekenen van wonderen niet lezen en denk dat we gewoon moeten doen wat van ons verwacht wordt. 's Morgens staan we op, we lopen een rondje hard en daarna schrijven we alles op wat ons door het hoofd gaat, zodat het een verhaal wordt dat ons troost verschaft.


Terug