Week 39
Marion vond een briefje op de grond, vlak bij mijn kranten, boeken en leesbril. Het was een boodschap die achter op een oude envelop was geschreven: "I'm missing you. Case" en maakte de indruk van wat haastige woorden van een geliefde die ze snel in de jaszak van de minnaar die ze lange tijd niet kon zien heeft gestopt. Niemand mocht het zien. Niemand mocht het weten. Vreselijk romantisch, maar wat onhandig dat het daar bij mijn spullen lag. Marion vroeg me van wie dat briefje kwam. Ze was niet blij dat zij elke dag bakken fruit met muesli voor me moet maken en ik met iemand anders heimelijk mijn passie zou delen. Uitgezakt zit ik op de bank omdat ik na mijn operatie last van mijn rug heb gekregen en me bijna niet meer behoorlijk kan bewegen. Ze brengt me kopjes thee en de avondkrant. Maar intussen zijn mijn gedachten alleen maar bij Case.
Alleen, ik had dat briefje nog nooit gezien en ken niemand die Case heet.
"Dan is het misschien een T," opperde Marion, maar ik ken ook geen Tase.
Wij begonnen een uitgebreide zoektocht. Ik had niet dezelfde motivatie als Marion, maar was zeker zo nieuwsgierig. Was het briefje uit een van de vele beterschapkaarten gevallen die ik ontvangen had? Maar had Case dan niet veel eenvoudiger gewoon haar naam op de kaart kunnen schrijven en liefst ook een uitleg wie ze was? Of was het uit de zak gevallen van een van de mensen die bij mij op bezoek waren geweest? Ik maakte een lijstje van mogelijke kandidaten, maar schrok er voor terug ze een mailtje te sturen. Het is een beetje pijnlijk als iemand die ik niet heel goed ken me moet uit gaan leggen: "Ja Ivan, ik heb iets met iemand op mijn werk, maar wil je het alsjeblieft aan niemand vertellen."
Voorlopig bleef ik de hoofdverdachte. Voor mensen die voelen dat de dood in hun buurt is gekomen, is het een fijn gevoel om gemist te worden. Op mijn bureau bij de computer staan flesjes water uit Lourdes, lievelingsvoorwerpen van mensen, amuletten uit Nepal en er liggen overal kaarten. Tussen de vakbladen en werkpapieren steken ze door en herinneren me aan de vriendelijke woorden die mensen me gestuurd hebben. Ze informeren naar hoe ik de bestraling doorsta. Ben ik al kaal geworden? Lig ik nu uitgeput in mijn bed?
Ik heb ze niets te melden. De strijd die ik voer is in eerste instantie niet met een gezwel, maar met de bureaucratie van het ziekenhuis.
Ruim voor het weekend spreek ik de arts die mij behandelt en ik informeer wanneer de bestraling kan beginnen.
"Zo snel mogelijk," zegt hij.
"Dat betekent?" informeer ik.
"Een week of drie," legt hij uit.
"Dat kan niet sneller?" vraag ik.
"Eerst moeten je gegevens naar de radiotherapeut," zegt hij. "Dan moeten we een afspraak maken om goudpitten in je prostaat te schieten, zodat we precies weten waar die zit. Die moeten dan even vast gaan zitten. Dan gaan we opnieuw een scan maken en dan kan het beginnen."
"Help je me," vraag ik, "om dat allemaal zo vlug mogelijk te doen."
"Natuurlijk," antwoordt hij.
"Dan bel ik je na het weekend weer om te horen of we verder zijn," laat ik hem weten. "Wanneer is dat het handigst?"
Hij geeft me zijn hele operatieschema.
Als ik hem weer bel, klinkt er iets van verbazing door in zijn stem.
"Goh," zegt hij. "Dat is leuk, zo'n mondige patiënt." Alsof ik een hinderlijke stalker ben. "Ik heb vrijdag onmiddellijk je gegevens naar de radiotherapeut gestuurd."
Nadat ik de naam van de betreffende arts heb gekregen hang ik op. De volgende dag bel ik die radiotherapeut op. Ik heb hem een keer ontmoet tijdens een van de spreekuren, toen we over mijn behandeling moesten praten. Hij was de enige van de artsen die geen stoel kreeg. Het zegt iets over de hiërarchie in het ziekenhuis. Het is te hopen dat het niet een enorme geldingsdrang bij hem ontwikkeld heeft. Hij verzekert me dat hij ervan af weet en zal zo spoedig mogelijk een oproep naar me sturen.
"Waar hangt dat van af?" wil ik weten.
"Ik moet eerst de gegevens binnenkrijgen," legt hij uit.
Het heeft geen zin om de man uit te leggen dat het niet normaal is dat een stapeltje papieren er een week over doet om van de ene afdeling van het ziekenhuis naar de andere te gaan. Het is ook zinloos om aan te bieden dat ik zelf even kom om die gegevens van de ene kamer naar de andere te dragen.
"Wanneer is dat op zijn vroegst?" vraag ik.
"Nou," zegt hij. "Dat zou binnen twee weken kunnen, maar ja dan moet ik precies met vakantie."
"Dan kan toch iemand anders het doen," dring ik aan. "Trouwens ik vind twee weken wel erg lang. Ik wil zo snel mogelijk bestraald worden. Er zit iets dat weg moet. Ik moet weer verder met mijn leven, of wat daar ook nog van over is."
"Natuurlijk," zegt hij. "Ik zal zorgen dat mijn collega het overneemt."
Als ik klaar ben met het gesprek voel ik me ongewenst, een lastige man die het artsen moeilijk maakt. Marion wil dat ik nog een keer opbel, maar wat heeft het voor zin? Dan krijg ik weer die kleine arts die geen stoel kreeg, die 'zo snel mogelijk' tegen me zegt.
Ineens zou ik willen dat het geheimzinnige briefje echt voor mij bestemd was, dat iemand het terwijl ik de vorige keer in het ziekenhuis was me het snel in een zak heeft gestopt: een oproep van mensen die het niet vervelend vinden dat ik besta en me graag willen helpen die verstoring van mijn leven te bestrijden.
Marion's zeventienjarige neef Mike onthult ons uiteindelijk het mysterie van het briefje. Case is een band, die hij gehoord heeft toen hij bij een meisje dat hij leuk vindt op bezoek was. Hij heeft het snel opgeschreven omdat hij het nummer 'I'm missing you' zo goed vindt en wil die muziek ook te pakken zien te krijgen.
Ik heb op het Internet gezocht naar de groep Case, want ik wil de tekst horen. Dat lied is toch ook een beetje voor mij bedoeld. Er is echter geen band met die naam te vinden.


Terug