Week 2004 02
Een buizerd vliegt laag boven de straat. De roofvogel kan geen hoogte winnen door de zware last die hij meevoert. Zijn prooi is een kip die enkele minuten eerder nog onbezorgd met zijn soortgenoten in een tuin had rondgelopen. De andere kippen waren waarschijnlijk geschrokken door de plotselinge verschijning van de roofvogel, en blij dat ze niet zelf werden meegenomen. Ze missen hem misschien al niet eens meer. Hoe lang kan pluimvee gebeurtenissen onthouden? Zonder geheugen is er ook geen tijdsbesef en dat voorkomt de pijn waar wij mensen nooit van bevrijd worden.
Ik weet niet bij wie van de twee dieren mijn sympathie moet liggen. Bij de kip, die het voorspelbare en dus wat saaie slachtoffer is of bij de buizerd die zijn natuur volgt. Soms zie ik ze hoog boven de wereld in grote cirkels geruisloos rondvliegen, klaar om toe te slaan, maar wat ze ook doen, het roept bewondering op. Ze hebben alle tijd en wachten hun moment geduldig af. De natuur gaat zijn gang, hoe we haar ook proberen te beïnvloeden.
In ons eerste huis hadden we kippen, kippenvoer en daardoor ook veel muizen. Om het huis schoon en gezond te houden moesten we van die muizen af zien te komen. Marion wilde niet dat ik gif strooide omdat Kaja, die in de kruipfase was, dan op lijkjes zou stuiten en zijn leven lang getraumatiseerd was of zelf een vergiftiging op zou kunnen lopen. Onze kat was door een buurman die vogels hield vermoord. Dat konden we niet nog een poes aandoen. Er bleef niet veel anders over dan klassieke muizenvallen te kopen. 's Nacht hoorden we ze beneden dichtklappen en ik stond vroeg op om de muizen uit de vallen te halen en in de vuilnisbak te gooien. Op zo'n vroege ochtend zag ik een jong muisje, dat niet goed wist waar het naartoe moest. Vermoedelijk hadden we zijn ouders net in een muizenmassamoord om het leven gebracht. Ik moest er niet aan denken dat ook dat kleine muisje gedood werd. Het moest gered worden, maar mocht ons ook niet meer lastig vallen, want met één zo'n klein muisje had je in de kortste tijd al weer een familie. Met een snelle beweging zette ik Kaja's strandemmertje over het diertje heen en met de muis in het emmertje liep ik naar buiten, de straat over en zette het aan de overkant in de goot. Het muisje begon onmiddellijk te rennen, terug naar ons huis en ging door de nog geopende deur weer naar binnen. Daar hoorde hij thuis en was alles hem vertrouwd. Het leek of hij zijn muizenlot niet wilde ontlopen. Het idee dat het anders of beter kan, maakte geen deel uit van zijn muizenhersens.
De meeste nieuwjaarskaarten die dit jaar in onze brievenbus vallen zijn geadresseerd aan Marion en Ivan. Geen achternamen. Een vanzelfsprekende combinatie zoals Vroom en Dreesman, Romeo en Julia, Barend en van Dorp, Gilbert and Sullivan of John en Yoko. Woorden die bij elkaar passen. De rest van het jaar wil ik graag mijn post op mijn eigen naam ontvangen, maar nu voelt dit goed aan. Wij horen bij elkaar omdat we naar dezelfde school gingen, in hetzelfde zwembad zwommen, dezelfde films gezien hebben, door dezelfde straten gelopen zijn, daar dezelfde mensen ontmoet hebben, naar dezelfde muziek geluisterd hebben, samen onze zoon opgevoed hebben en dezelfde boeken gelezen hebben. Ik die van Marion en zij de meeste van mij. Bovendien delen we de uitdagingen die het komende jaar ons stelt.
Op vrijwel alle kaarten staan wensen voor een gelukkig, maar vooral 'heel gezond' nieuw jaar. Ik kan ze bijna zien, die kaartschrijvers, als ze met de pen in de hand overdenken wat ze ons moeten schrijven. Niet zo maar iets. Ze willen ons iets extra's geven, meer dan alleen maar een 'gelukkig 2004', maar wat moeten ze in hemelsnaam op die kaart zetten? Wat wens je twee mensen toe die leven zoals ze er op de middelbare school over droomden?
Iemand die me persoonlijk iets aardigs toe wil wensen zegt:
"Hopelijk wordt het komende jaar een beter jaar voor je".
"Maar het jaar 2003 was fantastisch," antwoord ik. "Ik zal het onthouden als een van de beste jaren in mijn leven. Ik ben erg gelukkig geweest. Het ging alleen zo snel."
Op één van de nieuwjaarskaarten staat een tekst van Seneca: 'Omnia aliena sunt; tempus tantum nostrum'. Wij hebben niets, alleen wat tijd. 'And time is running out', wil ik terugschrijven, maar dat klinkt wel erg dramatisch. Die mensen zouden zich nog zorgen gaan maken. Celine schrijft dat de mens niet onder het leven lijdt, maar aan de tijd. Een week in 1955 duurde nog een jaar, in 1980 een maand en de tijd dat een week echt een week duurde ligt ook al achter me. Dat is moeilijker te verteren dan het feit dat bij mij misschien de stopwatch zal worden ingedrukt.
Op de televisie zie ik samen met Marion een documentaire over de Weathermen, de studentengroep, die zich in de jaren zestig en zeventig actief verzette tegen de Amerikaanse politiek in Vietnam. Het is zo herkenbaar. Ook wij zijn door het grondige naoorlogse onderwijs, dat gebaseerd was op het begrijpen van het grote trauma, kinderen van onze tijd geworden. We ontwikkelden diepe weerzin tegen politiek die verschil maakt tussen ras, huidskleur, seksuele voorkeur of smaak. We leerden de machthebbers wantrouwen die het gewone en alledaagse dat mensen zonder fantasie nooit teleurstelt, propageerden. De braafste leerlingen onder ons waren zelfs bereid om in opstand te komen tegen de schijnheilige regeerders die zo'n mooie, nieuwe wereld wel preekten, maar in paniek raakten bij het idee dat ze erin zouden moeten leven.
Op het moment dat ik dacht dat een betere wereld misschien echt mogelijk zou zijn, heb ik op mijn manier ook een bijdrage geleverd. In mei 1968 besefte ik dat er geen moment meer te verliezen was en ik lifte naar Parijs om deelgenoot te zijn van de geschiedenis. Sartre sprak in de aula van de Sarbonne en ik veroverde voor mezelf een plaatsje in de illustere Parijse universiteit. Om eerlijk te zijn moest ik 'Le Matin' van de volgende dag drie keer lezen om een beetje te begrijpen wat hij eigenlijk gezegd had en nog zou ik het niet goed kunnen vertellen, maar wat was het geweldig om in een tijd te leven die betekenis had. Ik sliep in de Rue Mouffetard bij de moeder van een jongen die ik tijdens het liften ontmoet had. Waarom was die vreemde vrouw zo aardig voor me? Toen ik vertrok gaf ik haar een singeltje van de Tea-set dat ik in de uitverkoop bij Gilbert le Jeune gevonden had. "C'est Hollandais", legde ik haar uit en bedankte haar voordat ik aan de lange reis naar huis begon. Bij de Hallen zocht ik naar een vleesauto die terug naar Nederland moest, maar er waren er niet veel, want de wereld stond op zijn kop. In Nederland gekomen wilde ik over de ontwikkelingen in Parijs schrijven en ik stuurde de Amersfoortse krant een brief om voor te stellen dat ik een reeks artikelen voor ze zou maken. Een journalist belde me op om een afspraak te maken en luisterde naar mijn plannen. Hij had zijn fototoestel bij zich en maakte een foto van me. Voor ik er erg in had stond er een stuk met foto in de krant: 'Jonge Amersfoorter terug uit de hel van Parijs'. Het was pijnlijk dat dit het eindresultaat was van mijn goede idee, maar toch knipte ik het stuk uit de krant.
De Amerikaanse studenten uit die bewogen tijd, die in de documentaire geïnterviewd worden, zijn ouder geworden, maar toch hetzelfde gebleven. Het zijn geen studenten meer die de loop van de geschiedenis willen beïnvloeden, maar mensen die terugblikken op wat zij met hun beetje tijd gedaan hebben. De oude nieuwsbeelden in de documentaire vertellen me met nadruk dat die tijd erg snel verloopt en dat ook ik oud ben geworden.
De prooi van de buizerd is te zwaar voor de vorstelijke vogel. Hij moet aan de andere kant van de straat in een tuin landen. Hij laat de kip even los en ik zie wat beweging, maar ben al voorbij gereden voordat ik weet hoe het afloopt. De hele verdere dag vraag ik me af of de kip op tijd de weg weer heeft weten over te steken om bij de kippen van wie hij houdt te komen. Ook zou ik willen weten of hij nog een beetje tijd heeft gehad om af te maken wat hij in zijn kippenleven van plan was.


Terug