Week 2004 08
Het is zaterdag 14 februari. De vogels hebben bezit van de tuin genomen. Het klinkt alsof ze nooit weg zijn geweest. De temperatuur is dusdanig dat ik voor het eerst in lange tijd voor ik ga hard lopen weer een rondje langs de boeddha's en de rododendrons maak. Twee stuks die nieuw geplant zijn hebben het niet gered. Al in het najaar zag ik het aankomen, heb er een takje van afgebroken en ben daar als een vader met een ziek kind mee naar de kweker gegaan.
"Dat is niet onze schuld," zei de man onmiddellijk. "Het is een erg droge zomer geweest. Heeft u ze wel goed water gegeven?"
"U moest eens weten hoe goed ik voor de rododendrons gezorgd heb," antwoordde ik.
"Nou ja," zei hij. "Dan heeft u waarschijnlijk een kever in de wortels zitten."
Hij gaf me het takje terug als signaal dat voor hem het gesprek afgelopen was.
De andere rododendrons hebben het gered. Eentje begint zelfs al uit te komen. Hij moet in de war zijn. Struiken waar ik me zorgen over maakte omdat ze kaal leken te worden, blijken onder aan kleine groene blaadjes te krijgen. Het nieuwe leven is niet te remmen, ook op plaatsen waar ik het niet meer verwachtte.
Op de elfde, drie dagen geleden, werd Kaja eenendertig jaar. 's Morgens moest ik naar mijn Iraanse bestralingsarts. 's Middags bezochten mijn zoon en ik samen een fototentoonstelling. En 's avonds gingen we met z'n vieren eten in een restaurant waar men bij de borden zo veel te grote glazen had gezet, dat je elkaar alleen nog maar vertekend kon zien. De serveerster vertelde bij alles wat ze op tafel zette gedetailleerd wat de kok ermee gedaan had. Als je zelf geen gespreksonderwerp hebt is de helft van de avond op die manier al gevuld. Het eten wordt belangrijker dan het gezelschap en via zijn gerechten is de chef-kok alleen nog aan het woord. Er waren weinig gasten en het leek of iedereen onze gesprekken kon volgen.
Vlak voor het nagerecht ontstond er een woordenwisseling over niets. Misschien had het te maken met een jaar vol spanning en dingen die onuitgesproken bleven omdat we gewoon de woorden ervoor niet kenden. Ik begreep er niets van en probeerde het allemaal te sussen, maar de geest was uit de fles. Het liep zo op dat we het toetje niet meer lieten komen, betaalden, in de auto stapten en naar huis reden. Voor we die avond afscheid namen kwam het allemaal nog goed, maar de volgende dag bleef het aan me knagen.
Ik was voortdurend bang dat er iets onherstelbaars gebeurd was en vreemd genoeg had ik dat gevoel nog nooit gehad, ook niet in de afgelopen maanden. Zouden we ooit nog onbevangen lachend met z'n vieren aan een eettafel zitten? Zou er verder altijd een schaduw over onze relatie liggen? Was door die boze woorden eindelijk de opvoeding van onze zoon daadwerkelijk afgesloten en had hij gezegd wat hij altijd al had moeten doen? Mocht ik niet meer vanuit het getal drie denken, maar moest ik me tevreden voelen met twee? De zondag ervòòr, toen we een lange wandeling in de omgeving maakten, liepen Marion en ik langs een huis waarop stond: 'Ons trio en de rest'. Ik herinner me dat het huis veertig jaar geleden ook al zo heette. Wie geeft z'n huis nou een naam? Een nummer is al mooi. Maar het ontroerde me tegelijkertijd ook, want het was een duidelijke statement aan de wereld. Ik zag een gezin voor me met één zoon, die groter en groter werd, trouwde en elke week met zijn kinderen naar dat huis kwam.
De ochtend na Kaja's verjaardag, bij Albert Hein, moest ik er plotseling weer aan denken en tussen de rekken met verse pasta en zongedroogde tomaten sprongen de tranen in mijn ogen. Dit is het dus: Dood gaan. Dat alles wat je mooi vindt en koestert ineens voorbij is.
Ik schrok omdat mijn mobiele telefoon ging. Het was mijn moeder.
"Ben je druk?" vroeg ze. "Gaat het wel goed met je?"
"Ja," loog ik. "Ik ben nu aan het boodschappen doen."
"O, dan hang ik weer op," vervolgde ze. "Mijn hulp kwam en vertelde dat haar vader was overleden. Toen overviel het me. Ik moest je bellen, maar nu ik je stem heb gehoord is het weer in orde."
"Mam, maak je toch geen zorgen," zei ik. "Het komt allemaal wel goed."
"Ik weet dat ik niet bang mag zijn", verontschuldigde ze zich. "Maar soms…."
Er gingen mails, sms'jes en brieven tussen Kaja's huis en het onze heen en weer. Bovendien realiseerde ik me dat ik door de medicijnen die ik slik wat gevoeliger voor depressieve gedachten ben. Dus op een goed moment besefte ik dat het incident tot het verleden behoorde. Kaja en ik maakten een afspraak om samen weer naar een volgende fototentoonstelling te gaan.
De dag van Kaja's verjaardag was overigens heel goed begonnen. Mijn Iraanse arts en ik maakten wat grapjes. Hij vertelde dat hij trouw naar mijn televisieprogramma kijkt en ik informeerde of hij nog een speciaal onderwerp heeft dat ik op tv voor hem uit moet leggen.
Op een goed moment zei hij: "Trek je broek maar uit en ga maar voorover staan."
Terwijl ik dat deed trok hij zijn handschoenen aan. Hij gebruikte flink wat vaseline en ging met zijn vinger bij mij naar binnen.
"Het voelt zacht aan," zei hij. "Niet te groot. En de knobbel kan ik eigenlijk niet goed meer voelen. En dat zo snel na de bestraling al! Ik ben tevreden."
Hij gaf me flink wat tissues, waarmee ik mijn billen reinigde en die ik snel in de afvalbak wierp, zodat hij niet kon zien hoe vies ze geworden waren.
De vijand die het op mij heeft gemunt is echter niet zo gemakkelijk met één vinger op te sporen. Als een terrorist begeeft hij zich tussen de gewone onderdelen van mijn lichaam en wacht zijn kans af. Misschien heeft hij ondertussen geleerd dat hij zich beter lekker zacht kan voordoen om later des te harder toe te slaan.
"Ik heb gelezen," zei ik, "dat eigenlijk de enige maat om te weten of het terug komt de PSA waarde in je bloed is. Als die weer drie keer achter elkaar verhoogd is, dan is het mis."
Hij lachte. "Dat is toch ook maar een mensenmaat," zei hij. "Ze moeten wat kiezen. Die kan wel eens hoog zijn en later weer laag. Je voelt je toch goed?"
Daarom danste ik op vrijdag de dertiende vol overgave op het trouwfeest van een vriend. Ik zag bekenden en als ze me vroegen hoe het met me gaat, antwoordde ik zonder het gevoel te hebben iets achter te houden: "Erg goed". Als het waar is dat god een deejay is, wat de zangeres Pink beweert, dan had hij die avond ook het juiste plaatje voor me opgezet. Met Gloria Gaynor zong ik tijdens het dansen met volle borst mee "I will survive. I have so much more to live, I have so much love to give. I will survive."


Terug